‘Op wie lijk ik het meest?’ vraag ik mijn toenmalige vriendje als ik samen met hem en mijn opa en oma in een restaurant zit te dineren. ‘Haha, dat is wel duidelijk, dat is op je opa. Die is net zo direct als jij en heeft volgens mij dezelfde humor.’ Mijn opa en ik knikken en zijn het volledig met hem eens. Er valt een kort moment van stilte waarop mijn opa en ik in een lachen uitbarsten. Het toenmalige vriendje begrijpt er niets van. Mijn oma komt uiteindelijk met de verlossende verklaring waarbij ze vertelt dat zij en mijn opa niet mijn biologische opa en oma zijn. Niet dat hij het nu beter begrijpt. ‘Maar je hebt het steeds over je opa en oma, dat is dan toch familie?’ Trots leg ik hem uit dat je tegenwoordig ook opa’s en oma’s kunt adopteren. Weliswaar niet officieel, maar dat maakt niet uit zolang iedereen akkoord is. Hoe dit precies zit leg ik misschien nog wel een keer uit. Dat iemand niet perse familie hoeft te zijn om op je te laten of visa versa blijkt maar weer eens dat mijn opa net zo veel van schrijven houdt als ik. Zelf heeft hij ruim een jaar geleden een boek uitgebracht en met enige regelmaat verschijnt er een column van hem in de lokale krant. Als ik bij mijn opa en oma op bezoek ben, voorziet mijn opa mij ook wel eens van een stukje proza waar we naderhand weer hard om kunnen lachen. Twee weken geleden heeft hij weer iets voorgelezen. Dit keer iets wat hem echt was overkomen. Het is niet dezelfde schrijfstijl die ik hanteer, maar daar is het zeker niet minder vermakelijk om;
Het bijstandsvrouwtje
(een waargebeurd verhaal)
Eind jaren negentig van de vorige eeuw overwoog ik te stoppen met werken, maar kreeg totaal onverwacht de vraag om een aantal gastcolleges in diverse plaatsen in India te geven. Na wat overleg bleek al snel dat het een geweldige gelegenheid was om een fascinerend land van binnenuit beter te leren kennen.
Mijn vrouw mocht weliswaar niet mee, maar ze zou de meeste tijd toch maar alleen op de hotelkamer hebben gezeten. Dus… geen probleem.
De serie begon in New Delhi. Aan het einde van de tweede week zat ik te lunchen in het restaurant van mijn hotel en zag dat aan een tafeltje verderop onmiskenbaar een Nederlands stel zat te eten. Toen ik er langs liep om naar mijn kamer te gaan, kon ik niet laten ‘goedemiddag’ te zeggen. Ze keken verbaasd op, maar daar bleef het bij.
Die avond, tegen een uur of negen werd op mijn kamerdeur geklopt. Toen ik open deed stond daar de blonde vrouw, die ik ’s middag had gezien. “Mag ik even binnenkomen?” vroeg ze bedeesd. Uiteraard mocht dat.
“Ik wilde graag wat vragen,” zei ze. “ik heb namelijk een probleempje en heb misschien uw hulp nodig.”
“Laat horen.”
“Ziet u, ik ben een bijstandsvrouwtje en ik ben in jaren al niet meer op vakantie geweest. Mijn kinderen zeiden ‘ma, zet toch een advertentie. Misschien wil iemand je wel meenemen.’ En dat heb ik toen gedaan.”
“Klinkt spannend.”
“Een aantal mannen hebben me een brief geschreven dat ze me wel mee wilden nemen. Eentje had zelfs een foto bijgevoegd en daar ben ik toen verder mee in contact gekomen. Hij zei dat hij naar India wilde. Half werk, half vakantie, en dat hij mij wel mee wilde nemen.”
“Sympathiek.”
“Ja, maar nu we hier zijn wil hij allerlei vieze seksuele spelletjes met me.”
“Mevrouw, u had toch niet gedacht dat u helemaal voor niets mee mocht?”
“Ik ben stom geweest. Maar ja, nu zit ik in India. Wat nu?”
“Was eerst een weekje naar Drenthe gegaan, als dat niet was bevallen had u met de trein terug naar huis gekund.”
“Ja, dat is zo, maar ik wil echt bij hem weg. Mag ik niet bij u blijven?”
“Geen denken aan. In de eerste plaats wil ik geen gedonder met een gast in dit hotel, maar ik moet morgen naar Mumbai, dus het gaat gewoonweg niet.”
“Wat moet ik dan doen?”
“Hebt u een paspoort en een ticket?”
“Natuurlijk.”
“Neem dan morgenvroeg een taxi naar de Nederlandse ambassade, vertel uw verhaal en vraag of ze u op een vliegtuig naar Nederland willen zetten.”
“Maar als hij het merkt?”
“Dan zult u een goeie smoes moeten verzinnen. Dag mevrouw.”
Tegen een uur of tien de volgende morgen stond ik gepakt en gezakt klaar om naar het vliegveld te gaan, toen de lounge manager mij wenkte.
“Sahib, ik heb een telefoontje van een mevrouw gehad, die u wilde spreken.” zei hij, “ze was met een man naar een rozenkwekerij gegaan en was van daar met een medewerker van die kwekerij gevlucht. Nu is ze in een hotel in een buitenwijk van de stad. Ze vraagt of u haar terug wilt bellen. Ik heb het telefoonnummer. Ik geloof niet dat die mevrouw verstandig is geweest.”
“Ik moet mijn vlucht halen.”
“Het lijkt me toch verstandig dat u haar even gaat bellen, Sahib. Het hotel is in een gevaarlijk deel van de stad. Die mevrouw heeft hulp nodig.”
“Goed, ik bel met de knaap die bij haar is. U vertaalt mijn woorden letterlijk in het Hindi zodat we zeker weten dat hij het begrepen heeft. Vraag hem wel zijn naam, persoonsnummer en de firma waar hij werkt”
De lounge manager draaide het nummer, vroeg naar de betreffende jongeman en vertelde hem wat we zojuist hadden afgesproken. Maakte de nodige aantekeningen en gaf daarna de hoorn van de telefoon aan mij.
Ondertussen had ik de tijd gehad even na te denken.
Ik vertelde de jongeman mijn naam en zei “luister goed. Ik ben een zeer hoge ambtenaar bij het Nederlands ministerie van buitenlandse zaken.” (een pertinente leugen; ik weet niet eens waar dat ministerie staat) “Je bent met mevrouw in een hotel. Als je haar niet onmiddellijk naar de Nederlandse ambassade brengt en zegt dat zij naar Nederland moet, zal ik er persoonlijk voor zorgen dat de exportvergunning van jouw baas voor altijd wordt ingetrokken. Bel de lounge manager als je aan mijn opdracht hebt voldaan.”
De lounge manager vertaalde het in het Hindi en knikte voldaan. “Ik denk dat u hem heel bang hebt gemaakt, Sahib.” zei hij.
Toen ik een week later in het hotel terugkwam, vertelde hij dat alles volgens mijn opdracht geregeld was en dat de ambassade had gemeld dat mevrouw terug in Nederland was.
John Holly Harrow (aka Opa)